Levensbeschrijving Magdalena Teune en Assuerus Anthonieszoon Dooijer
Deze voor hem onmogelijke toestand eindigde, toen hij op 20 oktober 1805 de
41-jarige Magdalena Teune huwde uit het "Menniste Haarlem", die hem met trouw en
zorgvuldigheid in de opvoeding zijner kinderen behulpzaam was.
Assuerus had een brede belangstelling in het algemeen en ook kennis op
medisch terrein.
Het was daarom ook een kolfje naar zijn hand, toen de overheid
aan de predikanten verzocht aandacht te schenken aan de pas ontdekte inenting
tegen de gevreesde pokkenziekte.
Zijn preek over dit onderwerp viel zo in de smaak van de Drost van Salland, dat
deze leerrede op 8 september 1808 uitgegeven werd bij J. de Vri en "beschikbaar
was voor uitdeling aan minvermogenden".
De kerkeraad schrok in 1822 erg, toen werd ontdekt dat de leraar twee jaar
eerder reeds 25 jaar de gemeente diende.
Ze maakten dit goed door hem een
gratifikatie te geven van f 450,-- met de meest lovende woorden in de notulen.
Hij was ondermeer oprichter van de Nutsspaarbank en stimulator van een openbare
begraafplaats (in 1826 aan de Meppelerstraatweg).
Zijn tweede vrouw stierf op 11 december 1836.
Zij woonden op het moment van haar overlijden aan de Diezestraat no. 1094 te
Zwolle.
Toen hij den ouderdom van 75 jaren bereikt had, gevoelde hij, niet meer voor
zijne gemeente te kunnen zijn, wat hij verlangde.
Het viel hem blijkbaar moeilijk zelf aan de kerkeraad te vertellen, dat hij het
niet meer aankon.
Want in september verscheen zijn neef ds. H. Doyer uit
Amsterdam om een voorstel over te brengen.
Het behelsde, dat de predikant
genoegen zou nemen met de helft van zijn salaris (f 600,--).
Dit zou geen
opoffering voor hem zijn, want onvermogend was hij niet.
De overige helft kon dan gebruikt worden voor een tweede predikant.
Daar het hem echter moeijelijk viel, zijn ambt neder te leggen bij eene
gemeente, die hem zoo veel liefde en hoogachting toedroeg, werd hem in 1833 een
ambtgenoot toegevoegd in Lambertus ten Cate Coster, met wien hij tot ongeveer
1836 de dienst waarnam.
Hoewel ds. Doyer een vrij sterk gestel had, ging de last van zijn jaren toch
zwaar wegen.
In 1836 werd hij ernstig ziek (een beroerte).
En hoewel hij in 1837
in zoverre weer hersteld was, dat hij een kerkeraadsvergadering kon meemaken,
was preken en ander dienstwerk uitgesloten.
Hij stierf op 21 maart 1838 in den ouderdom van 80 jaren en vanzelfsprekend gaf
dit toch een hele schok in de gemeente.
In een toespraak van ds. Ten Cate Coster werd hij geschilderd als een man met
een helder verstand en een oprecht kinderlijk en vroom gemoed met een grote mate
van nederigheid.
Hij was erg inschikkelijk en bemind en geacht.
Hij kende Jezus Christus als zijn
enige Verlosser en Zaligmaker van alle zondaren.
Vanuit de familie Doyer werd een schilderij van hem aangeboden voor de
kerkeraadskamer en een zilveren tabakspot met zijn afbeeling erop.
Nog jaren na zijn dood verhaalde W.A. Elberts van Doyer als "een verstandig en
gemoedelijk Christenleraar, die naar 't getuigenis van zijn medeburgers wat hij
anderen leerde zelf in praktijk bracht".
Doyer preekte geheel in de geest van de theologie van zijn dagen.
God als
algoede schepper die voor zijn kinderen als een vader zorgt en de mens die
geroepen is zijn plicht te doen en ijverig te werken met de gaven die hij
gekregen heeft.
Hij is zeer waarschijnlijk degene die over Abraham Teune, getrouwd met Johanna
van Rees, heeft geschreven.
Mevrouw Welcker heeft dat later gebruikt in haar
uitgave.
Haar neef, Jan van Rees, zat jarenlang in de Kerkeraad.